Het huis, de benedenverdieping.
Dit is de indeling van ons huis op de begane grond:
1. Het speelkamertje
Eigenlijk speelden we er niet eens zo veel, maar het was een kamertje dat 'over' was. Eigenlijk bedoeld als studeerkamer, maar vader had zo'n gigantische boekenkast, dat dat niet eens zou passen. Wel hing de telefoon in dat kamertje, met een schakelaar naar boven, naar de kamer voor waar nu de studeer was. In dat kamertje was een grote ingebouwde kast waarin de spelletjes en het andere speelgoed van ons lag. En waar de stofzuiger en de strijkplank stonden. Er stond ook een groot oud wandmeubel dat niet meer bij de ander meubels in de kamers paste. En een tafel met drie stoelen, waar tussen de middag 'de meid' zat. Dat was jarenlang Fenny Dekker, een heel lief meisje. Haar vader was schoenmaker, dat weet ik nog.
2. De keuken.
Wat lag de keuken ver van de woonkamer af. En elke dag moesten dus alle potten en pannen en afgewassen spullen door die drie deuren worden gedragen. We hadden er wel een handig dienblad voor, een met twee 'woonlagen'. Daar stonden dan de dekschalen met aardappelen en met groente op, het bord met het vlees en de juskom. Zo liepen we dan door het halletje, door de gang, en altijd was de kamerdeur dicht. Dan riepen we hard: "DOE DE DEUR EENS OPEN!!" en dan konden we doorlopen naar de eetkamer. We aten altijd tussen de middag warm, dat was handiger want dan had moeder 's middags de handen vrij om iets in de gemeente te doen. Wij moesten dus altijd tussen de middag thuis komen. Maar in de winter gingen we met de bus naar school en dan mochten we overblijven, want we zaten 4 km verderop, in de Hadewychlaan of de Leenderweg, op school. Later zat ik nog in Tongelre op de lagere school, maar daar bleven we ook over... geloof ik.
De keuken was niet heel groot, ongeveer 1 aanrecht breed, dus 2,5 m, en 3,5 m lang. Zoiets. Het aanrecht was van graniet, met een zand-zeep-sodastel boven de kraan en de grote lepels en schuimspaan aan het emaille rekje links ervan, tussen muur en schouw. Er was een groot raam boven het aanrecht waardoor je naar de achtertuin en het schuurtje kon kijken.
Aan de lange muur was een soort alkoof / schouw waar nu geen grote kachel met haak en pottenkijkers meer stonden, maar een gewone houten keukentafel met daarop een tweepits groen gasstel en ik denk dat er dus butagasflessen onder die tafel stonden. Daar stond op een klein tafeltje ook een oven, met een barst in het raampje in de deur. Moeder gebruikte dat oventje niet zo heel veel.
Er was een gasleiding voor de kooktoestellen, een tweepitter en een eenpitter.
Links van die schouw stond een onooglijke grijze kachel, wel 2 x 1,5 m groot. Dat was de kachel van de centrale verwarming, die we dus nooit aanhadden omdat dat te duur was. Maar er zat dus wel CV in het huis.
Deze cv-ketel was zilverkleurig en ong 1,50 m hoog met bovenin de deur om kolen te storten en onder de asla die vader iedere morgen leeg maakte (als hij gebruikt werd).
Wat er tegen de korte muur stond, weet ik niet meer. Maar links stond een lange kast, een onderkast met schuifdeuren, en ik meen daarop ook nog een bovenkast met deurtjes. Daarin zaten de borden en het serviesgoed. Helemaal rechts legde moeder altijd de huishoudportemonee. Ik heb er wel eens een kwartje uit gestolen, zie verhaaltje. En boven die lange kast hing het ´witte kastje´, waarin de suiker, het zout, de bouillonblokjes, enz. zaten. Dat kastje hangt nu bij mij in de keuken.
3. De kelder.
Onder de keuken was een enorme kelder. Je moest wel 8 treden naar beneden om daar te komen. Je kon er gewoon rechtop in staan. En ook dat vonden we heel gewoon. Wat wen je toch snel aan al die luxe he. Beneden links waren drie of vier hele brede planken gemaakt. Daar stond de voorraad eten op, sommige in weckflessen, maar ook blikken e.d. En op de grond stond de juspan. Wat heb ik die pan vaak verwenst. Want dan was ik boven aan het spelen, en dan hoorde ik moeder al weer roepen: Henny!... HENNY!!! Als ik dan halsoverdekop aan kwam draven, vroeg ze: Wil je even de juspan uit de kelder halen?
Verder was er links achter in de kelder een houten hok getimmerd en hier werden in het najaar de aardappelen in gestort. Dat waren heel veel kilo's, de hele wintervoorraad. En rechtsachter was nog een geheimzinnige deur. Die kon niet open, maar dat was geloof ik de wijnvoorraad. Maar wij hadden daar niks in staan, denk ik.
4. Het halletje.
Het halletje had ook nog een deurbel, want alle leveranciers kwamen achterom. Dat waren de bakker, de melkboer, en de organist die dan de sleutel van het orgel kwam halen. Dat lag naast de sleutel van de kerk op 'het witte kastje'.
5. De wc.
Naast het halletje was de deur van de wc. Het was daar altijd heel koud, vooral ook omdat het raampje altijd open stond. We hadden in die tijd natuurlijk nog geen air-wick en hoe het allemaal heet. We hadden zelfs geen wc-papier, maar daar had vader wel wat op gevonden: hij sneed elke week heel trouw de krant in kleine stukjes en die velletjes lagen dan in een mooi zelfgemaakt bakje dat aan de muur hing. Maar op een gegeven moment is dat toch gestopt, want de wc was verstopt geraakt en de reparatie was wat duur uitgevallen voor de kerk. Toen kwam het wc-papier in huize Tiemens. Dat vonden wij wel heel bijzonder.
6. De huiskamer / eetkamer.
Beneden waren twee kamers, gescheiden door glazen schuifdeuren, en aan weerskanten in beide kamers kasten. Wat eigenlijk ook heel apart was, achteraf, was de hangkast in de huiskamer. Daar hingen wij onze jassen op. We hadden wel een kapstok in de vestibule, maar volgens mij hing vader daar zijn jas op. En dat was voor de visite. Maar de jassen van moeder hingen in de kamerkast. Misschien moesten de kinderen trouwens hun jassen in het speelkamertje ophangen. Ja, dat denk ik wel. Achter de deur.
De kast aan de linkerkant van de schuifdeur was een legkast. Hierin stond alles voor het broodeten, zoals de bordjes, de bekers, de potjes met zoet beleg, en onderin lag naaiwerk en breiwerk. Links van die kast, tegen de buitenmuur, stond de 'hooikist'. De hooikist was volgens mij eerst een rieten opbergkastje. Je kon er op zitten, er was een deksel. Later hadden we een wit kistje met wat oude kranten waar precies een pan in paste. Daarin werd de rijst gekookt.
We aten 's avonds altijd brood. Eerst hadden we een rechthoekige tafel. Aan de lange zijde zaten moeder en Henny met de rug naar de deur, tegenover zat Henk. Aan de korte zijde zat Jan, met de rug naar de schuifdeur en daartegenover vader. We zaten dan in een vaste volgorde rond de ronde tafel: links van mij vader, dan Jan, moeder Henk en ik. Ik zag met de rug naar het raam. Het tafeldekken was nogal ingewikkeld, want vader en moeder hadden hun eigen bestek. De vorm was anders, de heften waren niet van been, maar van zilver en er stond een inscriptie op de achterkant van hun bestek. En er was groot verschil tussen klein en groot bestek. Maar dat lag wel door elkaar in de la van het dressoir. Het was een hele uitzoekerij. Later kregen wij ook nog eens ons eigen vork en lepel, dus het probleem werd steeds groter. Om het compleet te maken hadden we ook nog allemaal een eigen soort servetring. De tafel werd gedekt met een zeil, dat in de hoek van de kamer stond, aan een lange stok, met een elastiekje om het vast te houden. We moesten om de beurt tafel dekken, en na het eten moesten we altijd meteen opstaan en alles naar de keuken brengen om meteen te helpen met afdrogen. Moeder waste altijd af, dat kon ze snel en in kokend water. We droogden dan met z'n tweeën af en nog konden we het niet bijhouden.
We hadden in de beginjaren een grote mahoniehouten rechthoekige tafel, die ook nog naar twee kanten uitgeschoven kon worden. (We konden er leuk op pingpongen.) Maar die ging later naar het 'kleine kamertje'.
Ook stond er in de beginjaren een groot dressoir in de hoek tussen de twee ramen, mahonie, met twee laden voor bestek. Later ging dat ook naar het kleine kamertje en kregen we de 'moderne' meubels: het bureautje, de ronde tafel met de stoelen en het dressoir.
In de hoek van de kamer stond dus het bureautje, hetzelfde dat ik nu in de kamer heb staan.
Op de foto (1957) zijn Henny, Henk en Jan de boekjes aan het inkleuren voor oom Willen en tante Suze die in dat jaar 25 jaar getrouwd waren.
Links stond de rookstoel, zo'n ouderwetse met twee losse kussens en een rechte rugleuning die echter wel omhoog en helemaal omlaag kon, zodat je er ook even in kon rusten. Daarachter stond het naaikistje en een krantenbak.
Aan die kant was ook de schoorsteenmantel, naast de deur. Daar stond van oktober tot april de zwarte kolenkachel te branden. Op 30 april moest die namelijk al weer op de zolderkamer staan om de vlaggenmast te verankeren. Zie verhaaltje. De kolenkit stond naast de kachel, de kolen werden uit het kolenhok geschept, dat tegen het schuurtje was aangebouwd. Ik denk dat vader en Henk altijd de kolen moesten scheppen.
Natuurlijk had het huis wel centrale verwarming, maar die ging bijna nooit aan, omdat dat te duur was. Later mocht die om het jaar branden, want dat kon dan net uit, had moeder berekend.
Weer later kregen we gelukkig een gaskachel. Daarvoor moest er nog wel eerst wat doorgebroken worden, omdat de gasleiding vanuit de keuken naar de kamer moest worden geleid. Zo'n gaskachel was natuurlijk veel gemakkelijker.
Op de schoorsteenmantel stond de klok met het hert, dat nu in mijn kamer staat, en een mooi rank wit vaasje met een bloemetje.
Wat me nu opeens nog te binnen schiet: we hadden behang dat op tengels tegen de muren zat. Het bobbelde behoorlijk doordat het er al die tijd al op had gezeten, en bovenaan liet het allemaal los, dus het hing in een fraaie krul wat naar beneden. De kerk had er geen geld voor over om dat te renoveren. Daarom ook gooiden we maar een stuiver in de collecte voor het bouwfonds, want 'ze deden toch niks voor ons'.
7. De zitkamer / voorkamer.
We kwamen niet zo heel vaak in de voorkamer. Behalve toen we 8 jaar waren en op pianoles zaten, want de piano, die we van oom Willem hadden gekregen (of zoiets), stond in de voorkamer. In de winter was dat wel koud, want in de voorkamer was de kachel nooit aan, want dat was te duur.
Och, en in de zomer kwamen we er eigenlijk ook nooit, want we hadden er niks te zoeken. Alle spullen die we nodig hadden, stonden toch in de andere kamers.
Wel stond er in de voorkamer een groot bankstel: een groot driepersoons bank, de ronde tafel met het glazen blad erop (zie foto), de twee stoelen 'met de oren'. En boven de tafel hing een enorm zware lamp van een paar houten balken, met een lampje in het midden en vier kaarsen op de hoeken, met van die perkamenten kapjes erop. En er hing een draad naar beneden, met daaraan een bakkelieten knopje. Daarmee kon je 'de meid' bellen. Maar jammer genoeg deed dat belletje het niet. Dat hing daar nog van de vorige eeuw denk ik.
In de linker kast stonden de vazen en allerlei andere nutteloze zaken, denk ik. Ik zou het niet meer weten.
En in de rechterkast stond onder andere de bandrecorder van de kerk. Daar hebben we nog heel veel lol mee gehad, ook later nog, toen Pieternel zo'n beetje 3 of 4 jaar was. We hebben heel veel bandopnames van hele hoorspelen die we met Pieternel hebben gedaan. Pieternel zei keurig alle zintjes na die wij haar voorzeiden. Vooral Jan was daar heel handig in. Het hoorspel van Sint en Piet is er een mooi voorbeeld van.
8. De gang.
De gang was zo groot als een kamer in een gewoon huis. Je kon er bijna rolschaatsen. Maar die hadden we niet. Wel een hoelahoep. En die stond achter de verwarming. Voor de verwarming stond een vierkante tafel van donker hout, met daaronder een plank. Op de tafel een kleedje en een tinnen vaasje. De vloer was van graniet, net zoiets als het aanrecht.
9. De vestibule.
Vanuit de gang ging je met een grote klapdeur naar de hal. Maar die noemden we de vestibule. Daar hing zo'n oude houten kapstok met grote haken en een hoedenplank erboven, met nog zo'n Brabants doek erachter. Ik denk dat mijn vader daar zijn jas altijd ophing, met de hoed boven op de plank.
Ik herinner me niet meer wat voor bel er was, maar ik neem aan zo'n mooie bel, waar je door middel van een koperen trekknop aan kon trekken.
10. En dan nog de trap.
De trap was echt enorm: hij bestond uit drie delen, eerst vier treden, dan 11 treden en het laatste stuk had nog twee treden. En die drie delen hadden gelukkig rechte hoeken, dus dat was handig met de traploper die erop lag, vastgehouden door koperen roeden die eens per jaar gepoetst werden. Wat een rotklus was dat!!
Als je dan bovenaan stond en je keek daar door het open raam, dan kon je door het kerkraam precies de preekstoel zien. Op zondagmiddag, als we op Pieternel moesten passen, wisten we dan precies hoe laat moeder weer thuis kwam.
Op de volgende bladzijde gaan we de bovenverdieping van het huis bekijken.
|