De kerk door de week.
Het rookhok.
Boven de consistorie was de kerkraadskamer. Daar werd vergaderd. Daar stonden dus grote tafels met groene kleden erop. Op maandagavond was er altijd kerkraadsvergadering. Vaste prik. En daar kwamen uiteraard alleen maar mannen. Welgestelde mannen, eigen ondernemers, maar vooral: Philipsmannen. Mannen met sigaren. En mijn vader rookte ook wel graag sigaren. Dus je kunt je voorstellen hoe die zaal er halverwege de avond al uitzag. Je kon door de rook heen snijden! Het ergste was dus als er 's avonds telefoon kwam voor vader (en in die tijd waren de mobieltjes nog niet uitgevonden) en dat wij dan een boodschap moesten doorgeven. Je ploegde je dan echt een weg door die zware rook heen. Het is in deze tijd niet meer voor te stellen.
De consistorie.
In de consistorie werd door de week catechisatie gegeven. Er kwamen dan zo´n 15 kinderen van rond de 12/14 jaar voor een uur onderricht door de dominee. Toen ik drie jaar was, heb ik al eens zo´n uur meegemaakt. Een van de jongemannen zag mij in de tuin lopen en had me meegenomen en onder tafel verstopt. Ik heb daar inderdaad een heel uur heel stil gezeten, me alleen maar bezig gehouden met al die benen in keurige broeken. De jongens waren namelijk allemaal keurig in het pak gestoken. Na dat uur pakte die jongen me op en zette mij pontificaal op de tafel. Iedereen moest lachen, maar mijn vader keek wel heel raar op. Ik moest maar snel naar huis gaan, zei hij. Ik weet niet meer of mijn moeder mij eigenlijk al gemist had.
De meteropnemer.
Wat waren wij als kinderen trots als wij de meteropnemer mochten rondleiden door de catacomben van de kerk. Ze vonden het namelijk heel erg knap van ons dat we zo goed de weg wisten. We gingen altijd eerst de gasmeter zoeken. Die was in het hok waar ook de kolen lagen. Daarna naar de watermeter, en die zat onder de preekstoel, maar daar kon je via een laag deurtje in de consistorie wel komen. Je moest wel even de knielbank iets opzij schuiven en allerlei andere spullen die daar lagen opgeslagen, maar dan lukte het wel. Wel letten op het afstapje. En de elektriciteitsmeter zat dan weer in de toren, dus dan moest je de hele kerk doorlopen. Dat was altijd een mooi moment, zo samen door die grote lege kerk lopen.
De kolenboer.
Een paar keer per jaar kwam de kolenboer weer met nieuwe voorraad kolen. Die werden gestort in een opening beneden aan de zijmuur van de kerk, in een heel nauw gangetje. Wel zo handig. Ik zie ze nog sjouwen, die intens-zwarte kolenboeren, in hun zwart-leren hesjes, met steeds twee mud kolen op hun rug, gewoon vastgehouden door twee sterke handen. Een mud kolen woog al snel 35 kg, denk ik. Wat een gesjouw. Ik denk dat die kolenboeren de 65 jaar niet meer hebben gehaald in hun vak.
De kerk als speelplaats.
Als het buiten slecht weer was en we ons thuis verveelden, konden we nog altijd in de kerk terecht om te spelen. We deden dan verstoppertje en als we iemand zagen, drukten we onder de preekstoel op het belletje van de organist. Dan wist die ander dat die erbij was.
Eigenlijk kon je veel leuker in de katholieke kerk verstoppertje spelen, want daar waren veel meer hoekjes en gaatjes om je te verstoppen. En vooral de biechthokjes waren dan bij ons in trek. Want wisten wij veel dat je daar eigenlijk helemaal niet mocht komen! Later leerde ik dat het ook geen biechthokjes waren, maar biechtstoelen. Nou ja...
Ook konden we in de kerk heel leuk batmintonnen, want er stond geen wind. Maar er stonden wel heel veel banken, en dat was eigenlijk toch nooit een succes.
Kortom:
Mijn eerste 10 jaren verliepen heel prettig in dat grote huis naast de kerk. We hadden zo heel veel speelruimte, als je door de week ook de kerk erbij betrok. Wij hadden de sleutel en ook de sleutel van het orgel. Dat was mijn grote droom: dat ik daarop kon spelen. Als mijn ouders weg waren, pikte ik de beide sleutels en ging op het orgel mijn pianolessen studeren. Maar één keer ben ik vergeten het orgel weer uit te zetten en toen is er wat doorgebrand en werd de sleutel bij ons weggehaald.
Wij mochten ook altijd de meteropnemer door de kerk begeleiden en wijzen waar de metertjes waren: één onder de preekstoel, te bereiken vanuit de consistorie, een bij de kachel en één in de toren, bij alle lichtknopjes. Die meteropnemers zeiden iedere keer weer: dat jullie dat allemaal weten! knap hoor! Maar voor ons was het heel gewoon natuurlijk.
De buurjongen had op zijn verjaardag een prachtige autoped gekregen. Nee, daar mocht ik niet op rijden. Maar ja, toen hij naar school was en ik nog niet (tot mijn 6e jaar was ik nog thuis), toen zag ik mijn kans schoon om die uit de tuin te halen en er een heel eind mee te gaan steppen. Na zo'n uurtje miste mijn moeder mij kennelijk, en belde ze de politie. Ik werd op 3 km van huis gevonden en mocht voor op de tank van de motor van de politie naar huis rijden. Ik zie me daar nog heel trots op die motor zitten. Dat vond ik wel heel erg gaaf en daar had ik wel een uitbrander van mijn moeder voor over.
Omdat ik niet naar de kleuterschool mocht (mijn twee broers gingen al en die zaten voor- en achterop bij mijn vader op de fiets, dus geen plaats voor mij), hing ik overdag vooral op straat en vooral bij de houthandel schuin aan de overkant, achter een woonhuis. Ik heb vorig jaar nog een foto gemaakt van die houthandel achter in die tuin. Hij staat er nog steeds. Ik zat tussen de houtkrullen te spelen, op 2 meter afstand van de cirkelzaag die in die tijd niet was afgeschermd. Maar ik wist dat ik daar niet aan mocht komen omdat dat gevaarlijk was. En dan deed je dat ook gewoon niet. (Moet ik nu bij mijn kleinzoon niet mee aankomen!).
Ik moest ook vaak boodschappen doe, in de buurt dus. Bij de slager kon ik nog onder het plankje van de 'counter' staan, daar waar de klanten voor en de slager achter stond. Zo werd ik natuurlijk nooit opgemerkt, tot een aardige mevrouw zei: ben jij niet eens aan de beurt? Dan stond ik daar al een half uur. Je zag daar altijd wel een half varken en een halve koe aan zo'n stang hangen. Het bloed droop dan op de vloer, maar ach, dat was eigenlijk heel normaal. Ik zag dat later nog wel in het Openluchtmuseum in Enkhuizen, net zo'n inrichting. Het is nu een woonhuis geworden.
Bij 'Denkers', onze kruidenier, moest ik altijd een pakje boter kopen. En dan vond ik het zó knap van hem dat hij Blue Band aan me gaf! Het bedrag werd in een boekje opgeschreven dat dan op vrijdag betaald werd. Hij had in de garage naast zijn winkeltje (er konden misschien 6 mensen in staan, het was nog de oude handbediening) een groenteafdeling: alle kratten stonden naast elkaar op de grond. Hij had zo'n grote weegschaal met zo'n schaal. Ik zie het zó weer voor me.
In een andere zijstraat stond een groot klooster en een katholieke kerk. Daar gingen we ook vaak kijken. We deden dan verstoppertje in de biechtstoelen en tussen de banken. Een mooie tijd, toch?
Kruidenier Denkers, links de groenteafdeling. De houtzagerij achter nr. 20.
|